Mijn eerste schoolervaringen als Koerd in Turkije
De laatste zin van het volkslied luidde: "Ne mutlu Türküm diyene!" (=Diegene die zegt Turk te zijn, is gelukkig). Deze zin werd in grote letters geschreven op vele bergen in Noord-Koerdistan in Turkije. Het resultaat was dat noch wij Turken werden, noch zij gelukkig werden.
Ik ben geboren in 1981 in een groot gezin met twee moeders, een vader en 17 broers en zussen. Een groot en sterk gezin was nodig om te overleven in een vijandige omgeving.
Ik ben geboren als één van een tweeling. Mijn tweelingbroer was net als ik een jongen. Volgens mijn moeder was hij stevig gebouwd en zag hij er gezond uit. Ik zag er daarentegen eerder fragiel en zwak uit. Maar hij is snel na de geboorte gestorven en ik leef. Ik leef zonder te weten wie hij was en zonder hem.
De naam van mijn geboorteplaats is Dargeçit in het Turks en Kerboran in het Syrisch en Koerdisch.
Het is een district van de provincie Mardin in het zuiden van de regio Zuidoost-Anatolië van Turkije, op 120 km van de Iraakse grens en zo’n 40 kilometer van de Syrische grens. Mijn vader was een belangrijke stam/opinieleider in de regio. Hij was de eerste burgemeester van Dargeçit, dat in 1986 een district werd.
Mardin, mijn stad, is een plaats in Mesopotamië waar volkeren met vele beschavingen leven, zoals Yazidis, Shamsis, Armeniërs, Assyriërs, Chaldeeërs, Koerden, Arabieren, Turken, Joden, Christenen en Moslims. Als je Mardin bezoekt, zal je een historische multiculturele samenleving ontdekken en voel je je alsof je in een openluchtmuseum wandelt. Als je op een dag naar Mardin reist, zal je verwelkomd worden door de stad die aan de voet van het kasteel is gebouwd. Huizen, gebouwd met gesleepte stenen, zijn trapsgewijs gebouwd op de berg. Mardin is het land van het sprookje “Şahmaran”, de koning van de slangen. Als je in het donker naar Mardin kijkt, zie je een halsketting en daarom is het zowel de parel van Mesopotamië als de oude sprookjesstad.
Ik groeide op bij mijn familie. Toen ik 5 jaar oud was, ging ik, zoals elk kind in die tijd, met mijn oudste broer, Süleyman, papierwaren kopen om de school te starten in de enige school in de wijk. Ik was erg opgewonden. Ik zal nooit het uniform, een zwart hemd met witte kraag, en mijn eerste dag op school vergeten. Ik heb van mijn oudere broers en zussen geleerd dat je niet een van diegenen moet zijn die op de eerste dag vroeg de klas ingaan!
Ik klopte op de deur van klas 1-C en een man deed direct open. Een ietwat scheefogige, donkerharige man met een snor sprak een paar woorden die ik nog nooit gehoord had. Hij sprak Turks. Ik was opgewonden en ik weet nog dat ik zweette.
De taal die de leraar sprak leek niet op mijn moedertaal en ook niet op wat ik op TV zag. Ons huis was het enige huis met een televisie in de wijk. Meestal keken mijn vader en mannelijke gasten naar de televisie. Ik had niet de gelegenheid om veel TV te kijken vanwege de vele gasten. Als we de kans kregen, keken mijn oudere zussen en ik ’s morgens vroeg naar tekenfilms van Syrische en Iraanse tv-zenders. In die tijd woedde er een zeer hevige oorlog tussen de Turkse staat en de Koerden. Daarom lieten de Koerdische mensen thuis de kinderen niet kijken naar de staatstelevisie TRT, de enige zender in Turkije, omdat die oorlogspropaganda maakte.
In de klas probeerde ik op een lege klasbank te gaan zitten, maar de leraar liet me achteraan zitten. Ik realiseerde me later waarom: ik ben erg groot. Hij had iets in het Turks op het bord geschreven en was aan het testen wie het kon lezen. Diegenen die het niet konden lezen werden een keer met een dunne stok geslagen. Ik kon het niet lezen en hij sloeg me. Het deed nog pijn aan mijn hand en ik was alweer aan de beurt. Hij vroeg me om voor te lezen wat hij als liedje op het bord had geschreven. Hoewel ik nog steeds graag zing, kon ik die dag niet doen wat hij vroeg: ik kon niet lezen. En weer voelde ik de slag van zijn dunne stok in mijn hand.
De bel ging en we gingen allemaal naar buiten. In de kleine tuin van de één verdieping tellende school waarschuwden twee leraren kinderen die Koerdisch spraken en sloegen sommigen van hen: “Niemand zal Koerdisch spreken, van nu af aan spreken jullie Turks!”
De bel ging en we gingen terug naar binnen. Hoewel ik het niet helemaal begreep, verstond ik ongeveer dat de de leraar zei hoe nobel Turks was en hoe belangrijk het was om Turks te zijn. Tijdens mijn hele lagere schooltijd, die toen 5 jaar duurde, lazen wij bij de start van elke schooldag het schoollied voor, dat sprak over het edele bloed in de aderen van Turken en dat een Turk de wereld waard was.
De laatste zin van het volkslied luidde: “Ne mutlu Türküm diyene!” (=Diegene die zegt Turk te zijn, is gelukkig). Deze zin werd in grote letters geschreven op vele bergen in Noord-Koerdistan in Turkije. Het resultaat was dat noch wij Turken werden, noch zij gelukkig werden.