—  Exil  —

Over de grens : het vluchtverhaal van mijn Afghaanse pleegbroer

- 31 janvier 2024
Het is 2013. Een groep van 120 mensen wandelt vanuit Iran naar de grens met Turkije. Een van hen is een jonge jongen uit het oosten van Afghanistan. Mijn pleegbroer Emran. © D.R.

De beelden van de vluchtelingenstroom uit 2013 staan ons nog allemaal in het geheugen gegrift. Honderdduizenden, vaak jonge mensen die de oversteek maakten vanuit Afrika of het Midden-Oosten. Honderdduizenden, elk met een persoonlijk verhaal. Een van hen is een jonge jongen uit het oosten van Afghanistan. Mijn pleegbroer Emran. Wat moest hij allemaal doormaken? En wat ging er ondertussen in zijn hoofd om?

Het is 2013. Een groep van 120 mensen wandelt vanuit Iran naar de grens met Turkije. Het begint te schemeren. Om de grens over te kunnen gaan, moet er gewacht worden tot het donker wordt. Pikdonker. Het is wachten tot de politie verdwijnt. Of tenminste tot de felle zaklampen de andere kant op draaien. Alleen dan maak je kans om het te overleven. Er wordt gefluisterd: «Wist je dat hier laatst al iemand werd doodgeschoten?» «Wat? Hoe bedoel je?» «Ja, wat wij doen is illegaal! Zodra ze je zien, twijfelen ze geen seconde man.”

De spanning is om te snijden. Kan dit überhaupt wel goed gaan? Dan is het zover. Zodra de groep geen hand voor ogen meer ziet en ze een speld kunnen horen vallen, grijpen ze hun kans. Haast kruipend begeven ze zich de grens over, Turkije in. Niet gezien worden, geen geluid maken, je hoort het iedereen bijna denken. Niemand wil voorop, niemand wil als eerste. Toch moet er iemand. De harten bonzen, waar zijn ze aan begonnen? Ze lopen en lopen, zonder er bij na te denken. Plots stoppen ze. «Welkom in Turkije!», lacht een oudere man. Oef! Gelukt!

Onder de Afghaanse zon

Die persoon voorop in de groep, de positie die eigenlijk niemand wilde, hij heeft een naam. Emran. Op het moment dat ze de grens oversteken is hij pas dertien jaar. Om te begrijpen hoe zo’n jonge jongen in die situatie terecht kan komen, verplaatsen we ons even naar een buitenwijk van Jalalabad. Onder de zon van Afghanistan groeit Emran op met zijn twee ouders en veel broertjes en zusjes. Hij is de oudste. Vanaf zijn achtste kan Emran naar school gaan.

Tot er iets verschrikkelijks gebeurt. Wanneer Emran dertien is, treft zijn vader het noodlot. Hij sterft tijdens het uitoefenen van zijn werk als taxichauffeur. Zijn moeder, die veel kampt met ziekte, kan onmogelijk voor alle kinderen zorgen zonder dat er geld wordt verdiend. Als oudste kind van het gezin krijgt Emran die verantwoordelijkheid. In Afghanistan is er op dat moment weinig werk. Hij moet naar Europa, zoals anderen al gedaan hebben. Weg school, weg dromen, weg toekomst.

De harde realiteit van het vluchten doemt op. Met hulp van familie en vrienden wordt er genoeg geld ingezameld om te vertrekken. Met bussen vol mensen naar Iran. Eerst in Iran geraken. Dan proberen Turkije binnen te komen. Van daaruit zien we wel verder. Hij kan het nog amper beseffen.

Vuilniszak

In Turkije beleeft Emran roerige maanden. Al snel heeft hij nog maar tien Turkse Lira over, amper genoeg voor een paar broodjes. Via een tussenpersoon komt hij gelukkig aan het werk. Maar na drie maanden beseft hij dat hij hier in de illegaliteit geen toekomst heeft. Hij moet door. Zijn enige probleem : geld. Om de smokkelaar te betalen heeft hij 1300 dollar nodig. Als een reddende engel is daar zijn baas, waar hij sinds zijn aankomst in Turkije voor werkt. Van hem, een Turkse man die zelf in Amerika woont, krijgt hij het nodige geld om de smokkelaar te betalen. Een godsgeschenk. Als hij over de telefoon zijn moeder dat nieuws vertelt, barst ze in tranen uit. «Waarom, in godsnaam?»

«Ik alleen maar hopen dat iemand hetzelfde doet’.»

Emran antwoordt: «De man zei: ‘ik heb zelf een zoon, en als hij ooit in zo’n situatie terecht zou komen, zou ik alleen maar hopen dat iemand hetzelfde doet’.» Met een groep van 26 man vertrekt hij naar de grens met Bulgarije. Het regent en het is steenkoud. Extra kleren hebben ze niet mee, enkel een rugzakje met blikjes bonen voor onderweg. Iedereen krijgt een vuilniszak om aan te trekken. «Tegen de regen», wordt er gezegd. Ze lopen zo de grens over, maar na twee kilometer stuiten ze op een hoog hek.

Iedereen moet er zo snel mogelijk overheen. In de verte hoort Emran het dreigende geblaf van wilde honden. Niet nadenken maar klimmen. Via een boom klimt hij over het hek, om daarna naar beneden te springen. Een sprong van wel zes meter hoog. Iedereen raakt er gelukkig overheen, en ze kunnen door. Niet wetend wat hen te wachten staat, lopen ze Bulgarije in.

Spoorbrug

Er wordt hun verteld dat ze zeven snelwegen over moeten steken, voordat ze opgepikt kunnen worden. Bij de zesde houden ze plots halt. De smokkelaar krijgt een telefoontje. Een groep van 60 man verderop is aangehouden, een blijkt er doodgeschoten. Ze wachten bij de zesde snelweg, tot er een vrachtwagen komt aanrijden. Negen uur lang rijden ze met de vrachtwagen mee, zonder te beseffen dat ze al zo lang onderweg zijn.

In Bulgarije hebben ze al drie dagen en twee nachten geen eten of drinken. Emran is doodop. Eenmaal aangekomen worden ze opgevangen door een Bulgaarse vrouw. Eindelijk eten, eindelijk drinken. Lang kan hij er niet van genieten. De vlucht moet door. Emran weet dat hij hier niet kan blijven. Hij moet naar Duitsland, of Noorwegen, of Zweden. Weg!

De groep gaat door richting Servië. Al snel komen ze een spoorweg tegen. Ideaal, want die blijkt volgens de smokkelaar Servië in te lopen. Het is weer midden in de nacht. Emran loopt met de groep over het spoor. Ze gaan een brug over. Precies op het moment dat ze midden op de brug staan, horen ze een trein aanstormen. Paniek. Er ontstaat chaos. Iedereen rent een kant uit. Twee jonge mannen nemen het radeloze besluit van de brug af te springen, in de hoop zacht te landen. Van hen is nooit meer iets gehoord. Emran besluit terug te rennen naar waar ze vandaan kwamen, de brug af. Een verkeerde keuze, want hij loopt recht in de handen van de Bulgaarse politie.

Overlevingsinstinct

Het is 2017. Vier jaar na het begin van de vlucht. Vanuit zijn kamer in Sint-Niklaas kijkt Emran naar buiten. Een grijze, regenachtige dag, zoals er zoveel zijn in België. Zijn sociaal assistent belt hem op om te zeggen dat hij voor de tweede keer een negatief antwoord heeft op zijn asielaanvraag. Of eigenlijk niet. Ze hoeft het niet eens te vertellen. «Hoi Emran, waar ben je? Zou je naar mij kunnen komen?» Emran weet al genoeg. Geen uitbundig gejuich. Geen tranen van blijdschap. «Je hebt positief!»

Drie woordjes die ontbreken, en Emran weet genoeg. Zijn beetje hoop op een zekere toekomst vervaagt. Vliegt als het ware weg. Emran denkt terug aan de afgelopen jaren. Wat er na de confrontatie met de politie in Bulgarije allemaal is gebeurd. Hoe hij daar een maand opgesloten is geweest. Hoe hij toch weer verder kon, naar Servië.

Hoe hij telkens weer een oplossing vond. In Sofia, door zich onder een bed te verstoppen, om toch maar een winternacht warm te kunnen slapen. In Belgrado, door een taxichauffeur te slim af te zijn. In Duitsland, door de keuze te maken weg te lopen van het opvangcentrum, om door te kunnen naar België.

Het is zijn overlevingsinstinct, samen met de hulp van anderen, waarmee hij het zo ver heeft geschopt. Steeds weer kon hij een beroep doen op zijn creativiteit, of op de goedheid van anderen. Steeds kon hij weer een stukje verder. Steeds kon hij weer een nieuwe grens over.

IJsje

Tot in Sint-Niklaas. Emran zit muurvast. Zijn leven voelt aan als een telefoon die nog maar vijf procent batterij heeft. Op een emotionele spaarmodus als het ware. Hij denkt aan zijn familie, die ver weg is. Een kleine maand sluit Emran zich op in zijn kamer, depressief. Een maand waarin hij zich erg eenzaam voelt, en regelmatig bloed overgeeft uit pure stress en eenzaamheid. Er is niemand die nu achter zijn schouders staat, en zegt: «Kom, sta maar op. We gaan opnieuw beginnen. Het komt goed.»

«We willen je graag helpen.»

Dan staat daar plots Conny voor de deur. De vrouw die hij in zijn eerste opvangcentrum in Dendermonde al heeft ontmoet. «We willen je graag helpen», zegt ze. Ze gaan samen ijs eten in het centrum. Een paar dagen later vraagt ze hem of hij bij haar gezin in huis wil komen wonen. In de jaren daarna leeft Emran helemaal op. Hij start opnieuw op school: duaal leren en werken. Drie jaar later voelt zijn leven aan als 95 procent.

Een wereld van verschil met vijf procent, maar het is ook geen honderd. Er is een grote onzekerheid die in zijn hoofd blijft spoken. Op zijn tweede asielaanvraag kreeg Emran een negatief antwoord. Hij is daartegen in beroep gegaan, maar weet zelf ook goed dat de kans bestaat dat hij hier niet mag blijven. Een onzekerheid die aan hem knaagt. Wat als het toch allemaal voor niks was?

Paasvakantie

Terwijl Emran zijn verhaal vertelt, is er een constante fonkeling in zijn ogen. Hij heeft het over respect, en dankbaarheid. Na al die jaren en gebeurtenissen is in zijn ogen respect het allerbelangrijkst. Respect voor de medemens, en iedereen die hem geholpen heeft. Respect voor Peter en Conny, die hem in huis hebben opgenomen, op het moment dat het zo nodig was. Respect omdat ze niet wilden dat hij hen als zijn ouders zag, maar zij hem wel als zijn zoon zagen.

«Je. Hebt. Positief.»

Het is 2019. Paasvakantie. Omdat Emran deeltijds werkt, moet hij ook in de paasvakantie doorwerken. Met zijn bedrijf doet hij een klus in Blankenberge, het hele weekend, tot maandag zelfs. Op maandag, rond 13u, wordt hij tijdens zijn lunchpauze gebeld door Conny. Als hij opneemt, hoort hij geen woorden. Het enige wat hij aan de andere kant hoort, is gelach en gehuil door elkaar heen.

Emran weet genoeg. Het zijn drie bevrijdende, vreugdevolle en kostbare woorden die door zijn hoofd razen: «Je. Hebt. Positief.»

De emotionele spaarstand kan uit, zijn leven herbegint.

 

Noot: dit artikel is gerealiseerd door een student van de VUB onder coördinatie van docent Milan Augustijns.