De vergeten geschiedenis van Afrikaanse Soldaten in de Eerste Wereldoorlog : het verhaal van Paul Panda Farnana
De verhalen van de Afrikaanse soldaten uit de kolonies tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn lange tijd vergeten geweest in de Europese geschiedenis. De recent uitgekomen Franse film ‘Tirailleurs’ herinnert ons aan die verhalen, maar ook aan Belgische kant vochten er ‘vergeten soldaten’ mee. We reconstrueren de verhalen aan de hand van het verhaal van Paul Panda Farnana, een soldaat en intellectueel uit Belgisch Congo.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog stierven 1.895 Congolese soldaten terwijl ze mee vochten met het Belgische leger. Voor Frankrijk stierven 30.000 infanteristen uit de kolonies. Vandaag willen historici, kunstenaars, maar ook nabestanden een licht werpen op die soldaten. Wie waren ze? En hoe kwamen ze in de oorlog terecht?
Van huishoudhulp tot held
Zeven jaar. Zo oud was Paul Panda Farnana toen hij aan het einde van de 19de eeuw uit Congo in België aankwam. De gegoede bedrijfsdirecteur Jules Derscheid nam hem aan als jonge huishoudhulp. Na de dood van Derscheid nam zijn zus Louise hem in huis. Ze beschouwde de jonge Farnana als een zoon en stuurde hem tegen de gebruiken van die tijd in naar het Koninklijk Atheneum in Elsene. Nadien, in 1904, trok hij naar de Tuinbouwschool van Vilvoorde.
Drie jaar later stuurde hij af als landbouwingenieur, met grote onderscheiding. Farnana werd de eerste Congolees met een Belgisch hoger onderwijsdiploma. Hij kreeg een baan bij de landbouwafdeling van het Ministerie van Koloniën en kwam zo opnieuw in aanraking met zijn geboorteland.
Farnana werd al snel geconfronteerd met discriminatie, dwangarbeid en geweld tegen zijn landgenoten. Dat zette hem ertoe aan om op te komen voor gelijke rechten voor zowel zwarte als witte mensen. Hij trok net voor de Eerste Wereldoorlog op missie naar Congo. Bij zijn terugkeer besloot hij zich aan te sluiten bij het corps des volontaires congolais, dat aan het front meevocht met het Belgische leger.
België, het land dat geen zwarte soldaten in zijn leger wilde
Dat laatste was niet evident. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werden veel Afrikaanse soldaten gedwongen om te vechten aan het Europese front ter verdediging van hun koloniale meesters. Frankrijk zette zijn infanteristen, ook wel tirailleurs sénégalais genoemd, in aan het Europese front, maar België koos er in eerste instantie voor om geen zwarte soldaten in Europa te laten meevechten. Belgisch minister van Koloniën Jules Renkin sprak de volgende woorden: « het voorbeeld van Senegal moet ons ervan weerhouden zwarte soldaten voor de oorlog aan het Europese front te rekruteren. »
In tegenstelling tot Frankrijk zette België inwoners van de kolonie vooral in op Afrikaans grondgebied. Het Congolese leger, ook wel de ‘Force publique’ genoemd, nam deel aan veldtochten in Kameroen, Noord-Rhodesië en in Duits-Oost-Afrika. Dat laatste komt overeen met een gebied dat nu bekendstaat als Rwanda, Burundi en een groot deel van Tanzania.
Historicus Guy Vanthemsche omschrijft in zijn boek Koloniaal Congo, dat hij samen schreef met Idesbald Goddeeris en Amandine Lauro, waarom het Belgisch leger geen zwarte soldaten wilde. Humanitaire redenen speelden niet mee, en er bestond ook geen twijfel over hun capaciteiten. Integendeel, de Belgen hadden een hoge dunk van “hun” Congolese soldaten, argumenteert Vanthemsche. Ze waren “moedig en gedisciplineerd”. De afwijzing had te maken met racistische denkwijzen: de Belgen waren bang dat de oorlog afbreuk zou doen aan het imago van de prestigieuze, witte man, en dat de Congolezen opstandig zouden worden als ze zagen dat witte mannen elkaar uitmoorden. Bovendien wilden ze seksuele betrekkingen tussen zwarte soldaten en witte vrouwen vermijden.
Op 5 augustus 1914 werd dan toch het corps des volontaires congolais opgericht bij Koninklijk Besluit. Het Belgisch leger werd versterkt door 32 Congolese soldaten, waaronder dus Paul Panda Farnana. In het corps des volontaires congolais zaten niet alleen Congolese soldaten, maar ook witten die als ambtenaar werkten in de kolonie. We hebben weinig informatie over de levensomstandigheden van de 32 Congolezen die meegevochten hebben aan het Belgische front. Wel weten we dat de Duitsers de soldaten gevangen namen tijdens de verdediging van Namen.
Toch niet zo vrijwillig
Wat hadden de soldaten uit het corps des volontaires congolais gemeenschappelijk? Al deze Congolese soldaten waren als knecht of matroos naar België gebracht. Sinds 1885 vervoerde de Compagnie Maritime Belge du Congo Congolezen met de ‘Congoboten’. Professor Vanthemsche verduidelijkt: “Slechts bij wijze van uitzondering voer er een Congolees mee als passagier. Ze werkten als bemanningsleden op de ‘Congoboten’. Hierdoor kwamen ze niet vaak aan land.”
Diegenen die aan land kwamen, hadden een hard leven als zwarte vreemdeling in België. Misschien boden Congolezen zich bij het leger aan in de hoop om hun leven te verbeteren. Ze dachten wellicht dat de oorlog niet zo lang zou duren. Historica Griet Brosens verduidelijkt in magazine Knack dat groepsdruk en de drang naar avontuur misschien ook een rol speelden. Soldaat zijn bood in die tijd ook voordelen voor de arme Congolees. Je kreeg een loon, gratis kleding en drie maaltijden per dag.
De strijd om erkenning
Na de Eerste Wereldoorlog werden de Afrikaanse soldaten decennialang vergeten. Hierdoor ontstond er verbittering bij verschillende Afrikaanse bevolkingsgroepen. Paul Panda Farnana speelde een belangrijke rol bij de vorming van de Congolese pan-Afrikaanse beweging. Hij stond Congolezen te woord die zich uitgesloten voelden van het naoorloogse Belgische discours.
Dit artikel werd gescheven voor MA2-studenten van de ULB/VUB onder coördinatie van Alexandre Niyungeko, Gabrielle Ramain, Lailuma Sadid et Frisien Vervaeke.